Judo is een fijne en gezonde sport voor zowel jongens als meisjes. Je beweegt erg veel en op veel verschillende manieren. Je duwt, trekt, tilt, draagt, rolt, balanceert, enz. en je leert hoe je krachten én die van je 'tegenstander' zo goed mogelijk te gebruiken. Judo is samen sportief oefenen, stoeien en leren. Je leert hoe zo stevig mogelijk te staan maar ook hoe te vallen. Je speelt mét elkaar, niet tegen elkaar en je ontdekt samen hoe iemand het best uit evenwicht is te brengen.
Je leert dat je na een val gewoon verder kunt (zelfvertrouwen) en dat je met iedereen leuk kunt oefenen: kort, lang, dik of dun. Een van de eerste dingen die je leert is valbreken. Je leert natuurlijk ook verschillende worpen en dan zijn er nog de diverse grondtechnieken.
Judo kent ook belangrijke gedragsregels:
Je hebt respect voor je mede‑judoka en je blijft beleefd en groet elkaar bijvoorbeeld aan het begin en eind van elke les en ook voor en na elke wedstrijd (ongeacht of je nu gewonnen of verloren hebt).
‘JU’ betekent eigenlijk ‘zachte’ en ‘DO’ betekent ‘weg’ of ‘principe’. D.w.z. de weg die je moet afleggen om jezelf als mens zo goed mogelijk te vormen. Bij judo doe je dat via de weg van ‘JU’. ‘JU’ geeft het belangrijkste principe van judo aan, t.w. het ‘meegeven’ of ‘meebuigen’. Grote sterke bomen blijken na een flinke storm te zijn omgeknakt, terwijl kleine soepele bomen meegeven en na afloop gewoon nog fier overeind staan! Bij judo probeer je je aan te passen aan wat je tegenstander wil. Als die aan je trekt, dan moet je niet terugtrekken maar duwen. Als hij duwt, dan moet je niet terugduwen maar trekken. Je maakt gebruik van de kracht en energie van de tegenstander!
Geschiedenis judo
Oprichter van het judo is Jigoro Kano. Hij werd in 1860 geboren in het dorp Mikage in Japan. In 1871 verhuisde hij met zijn familie naar Tokyo. Als 16‑jarige ging hij studeren aan de Keizerlijke Universiteit, waar hij op 21‑jarige leeftijd zijn graad behaalde. Tijdens zijn studiejaren deed hij aan veel sporten zoals o.a. gymnastiek en honkbal maar zijn tengere lichaamsbouw legde hem beperkingen op. Daarom besloot hij ook in de leer te gaan bij een meester in jiu‑jitsu. Die laatste vertelde hem rond zijn 22e dat hij hem niets meer kon leren. Jiu‑jitsu is dan ook de sport waar Jigoro Kano veel aspecten uit heeft gehaald bij de latere ontwikkeling van het Judo. Maar ook had hij zowel sumo als Europees worstelen bestudeerd, van waaruit Kano de gata‑guruma introduceerde. Daarna ontwikkelde hij de koshi‑waza, later gevolgd door de ashi‑waza. Kano kwam echter tot de conclusie, dat de verschillende stromingen jiu‑jitsu wel veel goeds hadden, maar lang niet volmaakt waren. Ook was het traditionele jiu‑jitsu feitelijk een harde, op vernietiging gerichte, vechtsport.
Na een grondige vergelijking bedacht Kano een systeem voor lichamelijke en geestelijke vorming. Het wedstrijdelement bleef daarvan wel een wezenlijk onderdeel, maar niet de hoofdzaak. Het doel was het vinden van harmonie en balans tussen lichaam en geest door toepassing van "doelmatig gebruik van energie, zowel geestelijk als lichamelijk". Kano noemde het ‘JUDO’, ervan uitgaande dat het niet alleen ging om ‘Jutsu’ (= kunst, praktijk), maar vooral om ‘Do’ (= weg/principe). Op 22‑jarige leeftijd, in 1882, besloot Kano zijn concept in de praktijk te gaan brengen. Hij leefde toen in een Boeddistische tempel en gaf o.a. Engelse les. Hij nodigde enkele van zijn studenten uit en richtte een eigen school op en gaf daar onderwijs in het Judo. Hij noemde het de Kodokan. Op een toernooi op 10 juni 1886 op het hoofdbureau van politie in Tokyo kwamen de Kodokan-judoka's te staan tegenover bekende jiu‑jitsu-vechters. Het Kodokan‑team behaalde in die ontmoeting 15 overwinningen (bij 2 onbesliste partijen). Door die overtuigende overwinning en andere opmerkelijke resultaten veranderde de publieke opinie ten gunste van het judo, dat een hechte basis kreeg.
In 1889 ging Jigoro Kano naar Europa om daar de methoden van onderwijs te bestuderen. Hij bekleedde er, naast enige professoraten, diverse functies in de sector van het onderwijs. In 1909 werd professor Jigoro Kano lid van het "Internationaal Olympisch Comité" en daarna bezocht hij alle Olympische Spelen vanaf de 5e Olympische Spelen in Stockholm (1912) totdat op de I.O.C.‑vergadering te Cairo in 1938 Tokyo werd aangewezen voor het houden van de 12e Olympische Spelen. Intussen had Jigoro Kano in 1922 zijn systeem voltooid met ondermeer katame‑waza. Tijdens de terugreis naar Japan per schip vanaf Cairo kwam Jigoro Kano op 4 mei 1938 te overlijden.
De leuzen van de "Kodokan culturele gemeenschap" zijn:
SEIRYOKU-ZEN'YO = maximale doelmatigheid (bij een minimum van inspanning);
en JITA-KYOEI = gemeenschappelijk welzijn (en voorspoed),
waarmee de principes van judo worden aangegeven, t.w. zorgen voor een ontwikkeling van lichaam en geest door te zoeken en te streven naar het meest nuttige/effectieve gebruik ervan. Anders benaderd: zowel geest als lichaam ontwikkelen door het spel van aanval en verdediging en op die manier jezelf vervolmaken tot een mens ‘in harmonie’, waarmee dan ook een bijdrage wordt geleverd aan de algehele voorspoed en het gemeenschappelijk welzijn.
Judo in Nederland, de wereld en de olympische spelen
In Nederland heeft de sport een enorme impuls gekregen toen Anton Geesink op de Wereldkampioenschappen van 1961 in Frankrijk in de finale wist te winnen van een Japanner. Later, op de Olympische Spelen in 1964 in Japan slaagde Geesink er (in het hol van de leeuw) opnieuw in om in de finale van een Japanner te winnen. Naast Anton Geesink zijn er in de loop van de jaren verschillende judoka's geweest die zich zowel nationaal als internationaal terdege hebben laten gelden. Behalve Anton Geesink zijn bijvoorbeeld ook Wim Ruska, Henk Numan, Ben Spijkers, Irene de Kok, Theo Meijer, Mark Huizinga, Claudia Zwiers en Jenny Gal Olympische medaillewinnaars. En, zoals al opgemerkt, ook op de grote internationale toernooien en de Europese- en Wereldkampioenschappen stonden Nederlandse judoka's vaak op het erepodium. Denk bijvoorbeeld naast de al genoemde namen ook aan Jessica Gal, Monique van der Lee, Grim Vuijsters, Deborah Gravenstijn, Edith Bosch, Elisabeth Willeboordse en Elco en Dennis van der Geest. En wat hebben onder andere Marhinde Verkerk, Henk Grol, Dex en Guillaume Elmont, Jeroen Mooren, Anicka van Emden, Kim Polling, Tessie Savelkouls, Noël van 't End en Roy Meyer voor ons nog in petto?